Schiebroek van het ontstaan tot 1811: wonen en werken

Ontginning voor agrarisch gebruik
Door de kunstmatige ontwatering kwam het maaiveld steeds lager te liggen. De laaggelegen gebieden waren kwetsbaar voor overstromingen. Na de stormvloed van 1163 werd het gebied ontgonnen en opgedeeld in zogenoemde copen (pachtovereenkomsten). De copen werden gescheiden door ontwateringssloten. De sloten waren niet alleen een manier om de waterhuishouding van het gebied te regelen, maar vormden dus ook de kavelgrenzen. De ontwateringssloten werden haaks op de rivieren, weteringen, paden of nog bestaande ontginningsassen gegraven. Vervolgens werd het gebied bedijkt. Op de koppen van de kavels werden boerderijen voor de akkerbouw gebouwd. Zo ontstond het slagenlandschap met vaak langgerekte, smalle kavels en lintbebouwing langs de paden die evenwijdig aan de dijken liepen. In de loop van de dertiende eeuw breidden de bedijkingen zich uit en werd tenslotte de Schielandse Hoge Zeedijk aangelegd, waardoor de dijken in de oude dijkengordel hun waterkerende functie verloren.

De middeleeuwse polder Schiebroek bevat structuren die vandaag de dag nog steeds bestaan, zoals de Vlietsloot, de Kleiweg en de Wildersekade. De Vlietsloot is een veenstroom die de natuurlijke grens tussen de ambachtsheerlijkheden Schiebroek en Hillegersberg vormde. De Kleiweg volgt een oude kreekrug - een met zand gevulde getijdegeul - tussen de Schie en de Rotte. Parallel aan de kreekrug liep mogelijk een dijk die deel uitmaakte van de dijkengordel die in de twaalfde en dertiende eeuw werd aangelegd. Deze dijk zou hebben aangesloten op de oudste, veronderstelde dam in de Rotte. Voor zover bekend, werd de Kleiweg voor het eerst in 1419 genoemd: Cleyweg. Ook werd in deze tijd geschreven over “Sciebrouck”. De Wildersekade is een kade die tenminste uit de vroege zeventiende eeuw dateert. De kade diende als compartimenteringsdijk tussen de Schiebroekse Polder en Boterdorpse Polder ter voorkoming dat bij een dijkdoorbraak alle polders werden overstroomd.

Turfwinning en drooglegging
Door voortgaande inklinking werd het gebied te drassig voor akkerbouw. Het land werd daarom benut voor turfwinning. Vanuit de stad Rotterdam bestond een grote vraag naar turf als brandstof. Turf delven door ‘droog steken’ was in dit natte gebied niet meer mogelijk; de grondwaterspiegel was bereikt. De onder het water liggende turf was van goede kwaliteit, maar moest met een andere methode worden gewonnen. Vanaf 1530 ontwikkelde zich een nieuwe vorm van turfwinning: slagturven in het natte, eigenlijk baggeren.

In 1632 telde Schiebroek 54 huizen, in 1733 waren het er 91. De huizen staan niet bijeen in een dorp, maar verspreid in het gebied. Kerken en buitenplaatsen waren er niet in Schiebroek, maar wel een 'regthuijs', In het rechthuis zetelde ook de schout. Het rechthuis was een zeer bescheiden gebouwtje was dat naast rechthuis nog drie bestemmingen had: café, bakkerij en slagerij. Het café was niet meer dan een lokaal dat 'De vleeschpotten van Egypten' werd genoemd, waar rond 1680 een waard was die Jakob Jansz. Koole heette. Het café was ook de verzamelplaats van de passagiers van de marktschuit die op dinsdagen en zaterdagen de verbinding met Rotterdam vormde. Openbare verkopingen vonden ook in het café plaats, onder leiding van de schout.  

De vraag naar turf bleef groeien en voor de Schielandse plattelandsbevolking was slagturfwinning een belangrijke inkomstenbron. Door het diepe baggeren ging echter steeds meer land verloren. Hoewel de overheid het slagturven verbood omdat het landschap werd aangetast en het slecht voor de gezondheid van de turfstekers was, ging het slagturven gewoon door. Het resultaat van de turfwinning was dat de Schiebroekse Polder in de achttiende eeuw een uitgeveende plas was geworden. Zoals er zo veel plassen in de omgeving waren gekomen. Van het grondgebied van Schiebroek restte alleen nog enkele kleine percelen met bebouwing langs de Schiebroekseweg, de Kleiweg en de Wildersekade: de rest was water. Er waren in Schiebroek in 1847 nog maar zo'n 40 huizen.

Droogmaking van uitgeveend plassengebied bleek uiteindelijk lucratiever te zijn dan slagturfwinning, vooral toen de graanprijzen stegen door de toenemende vraag naar broodgraan. In opdracht van de ambachtsheerlijkheid Schiebroek maakte een landmeter van Schieland in 1771 een plan voor de droogmaking van de Schiebroekseplas. Op 5 augustus 1772 werd octrooi voor de drooglegging van de veenplassen verleend. Door een molendriegang was de Schiebroekseplas in 1779 drooggemalen en ontstond de Schiebroeksepolder. De Schiebroekse Polder (558 ha. bouw- en weiland) werd geleidelijk aan weer geschikt voor agrarisch gebruik. Langs de bestaande dijken, de Ringdijk en de Hoge Limiet, werden nieuwe boerderijen gebouwd. 

Geen dorp Schiebroek
Tot de 20ste eeuw was Schiebroek geen dorp. Het had geen dorpskern en geen openbare gebouwen, tenzij het Rechthuis aan de Kleiweg als zodanig wordt gezien. Er waren verspreid liggende boerderijen en arbeiderswoningen. In Schiebroek waren geen kerken. Er was één school, die door gemiddeld 30 kinderen werd bezocht. Bij de volkstelling van 1798 telde Schiebroek 211 inwoners, in 1920 waren het er 772.

Het Rechthuis was een herberg, van oudsher genoemd 'De Vleeschpotten van Egypten'. Hier was ook een bakker en een slager gevestigd. Op dinsdagen en zaterdagen ging vanaf het Rechthuis een marktschuit naar Rotterdam en terug. Van de oudere bebouwing bestaat nog een voormalige smederij op de Kleiweg 239-241, het is nu een woonhuis.