Van Schiebroek is weinig terug te vinden uit oude tijden, door verhuizingen en branden schijnt vrijwel al het archiefmateriaal verloren gegaan te zijn. De naam Schiebroek kwam voor het eerst voor in documenten uit de vroege 13e eeuw: uit 1317 stamde een aantekening van Enghebrecht van Voerscoten over een betaling voor het bedijken van het land van zijn heer in 'den Broec', gelegen in Schieland. 'Broec' betekent drassig land. Er is dan sprake van een bedijking in de 'Broec', van het wilde onontgonnen moerassige land. Omstreeks 1400 volgde veenwinning, rond 1500 tot ver beneden de grondwaterstand. Schiebroek was tot eind 18e eeuw een plassengebied. Van 1772 tot 1780 werd de Schiebroekseplas drooggemalen, er ontstond zo een nieuw, laaggelegen, landbouw- en veeteeltgebied.
Eind 15e eeuw is in geschriften sprake van inwoners van 'Schiebrouck'. De eerste bewoners van Schiebroek bouwden hun huizen op de smalle strook tussen de Cleyweg en de huidige Erasmussingel. Veel stelde Schiebroek niet voor, in 1632 stonden er amper 50 huizen, een aantal dat een eeuw later nog niet eens verdubbeld was. Schiebroek was een ambacht, de ambachtslieden betaalden pacht aan hun ambachtsheer.
Schiebroek werd tot 1811bestuurd vanuit de positie als ambachtsheerlijkheid (van particulieren dan wel van de gemeente Rotterdam). In 1811 werd Schiebroek een zelfstandige gemeente. Dit vanwege de toen geldende Franse wetgeving en ondanks dat het gebied geen kern had en er slechts een paar honderd mensen woonden.
Achtereenvolgens komen aan de orde:
* Schiebroek van ontstaan tot 1811: geografisch en bestuurlijk
* Schiebroek van ontstaan tot 1811: wonen en werken