Geografisch: het gebied
Volgende de legende is Hillegersberg ontstaan op de zandheuvel die ontstond doordat het schort van de reuzin Hillegonde, dat gevuld was met zand scheurde. Maar dat is 'slechts' een legende...
Zo'n 4500 jaar geleden was het gebied een onafzienbare vlakte met wadden kwelders en rietgorzen. De zee had hier vrij spel en oude afzettingen van zeeklei zijn nog altijd terug te vinden. Toen de zee langzaam maar zeker een langgerekte duinenrij vormde, ontstond er een binnenzee waar riet en zegge de kleilaag bedekten. Na verloop van lange tijd groeide de vegetatie hier uit tot een dicht moerasbos met wilgen, elzen en berken. In de invloedsfeer van voedselrijk rivierwater vormde zich laagveen, waarop hier en daar het snel woekerende veenmos tot ontwikkeling kwam en andere planten verdrong. Uit afgestorven veenmos ontstond voedselarm hoogveen. Na het door de zee doorbreken van de duinenrij zette jonge zeeklei zich af en het hoogveengebied 'verdronk'. Later zocht het water door grillige kreken door de laagst gelegen delen van het gebied zijn weg naar zee. De bodem van het Schiegebied bestaat uit klei-op-veen.
De menselijke invloed op het gebied
De eerste bewoning op de plaats waar nu Hillegersberg is, is op de donk. De donk is niet ontstaan, zoals Willem van den Hoonaard veronderstelde een door een wel aangebrachte zandberg. De donk is een zandrug die die de voortzetting is van het pleistoceen (een pleistocene opduiking, een uit het Boven-Tubantien daterende afzetting van het laagterras). Het eerste gedeelte van de donk is ongeveer 250 meter lang en ten hoogste 75 meter breed. Hier is de kern van het dorp Hillegersberg. In de top van het donkzand is een bewoningslaag uit de Nieuwe Steentijd (5300 - 2000 voor Christus) vastgesteld. Aardewerk, afval van vuurstenen werktuigen en houtskool zijn daarbij verzameld. Het is mogelijk het vroegst bewoonde gedeelte van Rotterdam.
In de achtste en negende eeuw ontstonden nederzettingen op de kleioevers van rivieren en veenstromen. De Rotte was een van die veenstromen, een riviertje dat ontspringt in Moerkapelle. Rond het jaar 1000 woonden boeren, vissers en ambachtslui langs de onbedijkte Rotte. Zij woonden in boerderijen van hout en leem, met rieten daken. De wateroverlast was aanzienlijk, de huiserven werden herhaaldelijk oopgehoogd. In de tiende en elfde eeuw stopte de veenvorming, doordat de klei-op-veengebieden ten behoeve van akkerbouw en veeteelt door het graven van sloten werden ontgonnen.
Door de kunstmatige ontwatering kwam het maaiveld steeds lager te liggen. De laaggelegen gebieden waren kwetsbaar voor overstromingen. In de twaalfde eeuw werd het Schiegebied dan ook regelmatig geteisterd door stormvloeden. De zware stormvloeden in 1134 en 1163 veroorzaakten overstromingen die in grote delen van het Schiegebied opnieuw een kleipakket afzetten. Dit kleipakket heeft de oudste sporen van bewoning en ontginning afgedekt. Na de overstroming die door een stormvloed in december 1163 was veroorzaakt, namen de graven van Holland de leiding in de herontginning van het Schiegebied. De structuur met langwerpige percelen, sloten en dijken die vandaag her en der nog zichtbaar is, is daarop terug te voeren. Rond 1200 begon de bedijking van de Rotte om de oevers bewoonbaar te maken. Rond 1300 was heel het gebied ontgonnen en opgedeeld in zogenaamde ambachten.
Door voortgaande inklinking werd het gebied te drassig voor akkerbouw. Al in de Middeleeuwen ging men turfsteken: de bovenste laag droog veen, als brandstof voor plaatselijk gebruik. De overgebleven grond bleek uitgestekend geschikt als weidegrond. In de 16e eeuw werd het uitbaggeren van de veengronden lucratiever. De vraag naar brandstof werd, als gevolkg van de verstedelijking, groter. Energie uit turf moet een van de pijlers zijn geweest van de latere economisch bloei van Holland in de Gouden eeuw. Turf delven door ‘droog steken’ was in dit natte gebied niet meer mogelijk toen de grondwaterspiegel was bereikt. De onder het water liggende turf was van goede kwaliteit, maar moest met een andere methode worden gewonnen. Er ontwikkelde zich een nieuwe vorm van turfwinning: slagturven in het natte, eigenlijk baggeren.
Door het diepe baggeren ging echter steeds meer land verloren. Hoewel de overheid het slagturven verbood omdat het landschap werd aangetast en het slecht voor de gezondheid van de turfstekers was, ging het slagturven gewoon door. Een groot gedeelte van het grondgebied van het ambacht van Hillegersberg en de Rotteban als ook van Schiebroek stond onder water. Aan weerszijden van de Bergh Weg en ten noorden van de dorpskern waren na het afgraven van veen grote veenplassen ontstaan. Het oostelijk deel van Hillegersberg bestond grotendeels uit meren, o.a. de Ommoorden.
In 1765 namen de Ambachtsbesturen van Bleiswijk, Hillegersberg en Rotteban het besluit om de nagenoeg uitgeveende plassen droog te leggen. Zij verzochten daartoe de Staten van Holland om octrooi. De Rotte zou dienen als afvoer van het uit te malen water. In 1769 werd het octrooi verleend en in 1772 werd het werk opgedragen. Het plan voor het droogleggen van de plassen bestond uit een grote droogmakerij voor de Boterdorpse polder en aansluitende polders richting Bleiswijk en een tweede plan voor de droogmakerij van Schiebroek en de polder 110-Morgen. Het droogmaken was in 1779 vrijwel gereed. De kleinere Bergse plassen vielen buiten de grote droogmakerijen. In 1867 drong de gemeente Hillegersberg er op aan om ook de Bergse Plassen droog te maken. Het water zou via een duiker in de Rotte kunnen worden afgevoerd. De plannen gingen niet door, met name ook omdat de stoompompen van die tijd te weinig capaciteit hadden.
Typerend voor plassen die door ontvening zijn ontstaan dat er eilanden in liggen en dat er landtongen zijn. Dat zijn restanten van niet uitgebaggerde grond die bij de ontvening in gebruik waren als pleekken om turf te drogen. Na de ontvening werden de eilandjes in de Bergse Plassen niet intensief gebruikt.
Door het wegpompen van water uit de veenplassen ontstond een flink verschil in hoogte. Het hoogteverschil is vandaag de dag nog aanwezig en loopt op tot wel vier meter. Zo ontstond "De Steilrand", een smalle reep land van 13,5 kilometer waar dus ooit de oever van verschillende veenplassen liep. De Steilrand slingert van het landgoed De Tempel in Overschie via Park Zestienhoven en het Melanchtonpark in Schiebroek langs de Voor- en Achterplas naar het Argonautenpark in Hillegersberg.
De kerk en de naam Hillegersberg
Op de donk was enige bewoning en is een kerkje gebouwd. De exacte ouderdom van de kerk is niet vast te stellen. Er lijkt al ver voor het jaar 1000 een kapel te hebben gestaan.
Hillegersberg is mogelijk vernoemd naar Hildegard van Vlaanderen, echtgenote van graaf Dirk II van Holland en West-Friesland (Dirk II, of Diederik II, ca. 932 – Egmond, 6 mei 988). Deze graaf was in de tiende eeuw eigenaar van Bergan, dat in Oudhollands versterkte plaats of gehucht betekent. Als Hillegersberg genoemd is naar Sint Hildegardis, de patroonheilige van het dorp, moet die naam later zijn gegeven omdat Sint Hildegardis leefde van 1098-1179. Hillegersberg schijnt eerder Bergan en in de 11e eeuw ook Rotta geheten te hebben.
In 1028 bevestigde keizer Konraad in een oorkonde de gift door de bisschoppen Ansfridus en Adelbold (van de Amersfoortse abdij van Hohorst) van het dorp Bergan aan de abdij van St. Paulus te Utrecht. Dit is de oudste, erkende, schriftelijke vermelding van Hillegersberg. In de oorkonde uit 1028 is sprake van een schenking aan de kerk van Rotta in 1025. Het houten kerkje dat er rond het jaar 1000 stond, is rond 1250 vervangen door een stenen kerkje. De Hillegondakerk is de moederkerk van alle andere kerken in de regio; deze kerk is de oudste kerk van Rotterdam, ouder dan de Sint-Laurenskerk. Op de donk stond ook een woontoren, thans ruïne (ook aangegeven als burcht, donjon en kasteel), Huis ten Berghe.
In de 16e eeuw vond een godsdienstige ommekeer plaats. In 1574 werden verschillende pastores om het leven gebracht. De toenmalige pastoor van Hillegersberg besloot zich met de 'paramenten en kerksierraden' binnen Rotterdam in veiligheid te brengen; de beelden liet hij op een geheime bergplaats op het kerkhof begraven, maar deze zijn, naar verluidt, al spoedig door een doodgraver gevonden. De kerk op de donk werd een protestantse kerk. Veel Hillegersbergenaren bleven toch lang 'in het geheim' katholiek en hielden bijeenkomsten op het kerkhof. Uitgeweken werd ook naar een vaste plek Bergschenhoek, in Hillegersberg was het te gevaarlijk. Na 80 jaar kwam een schuurkerkje in de polder Butterdorp voor 'Roomse' boeren en burgers.
Bestuurlijk: het ambacht Hillegersberg
De eerste schriftelijke melding van Hillegersberg stamt uit 1018. In een eerdere oorkonde uit de jaren 987-993 is overigens mogelijk al sprake van Hillegersberg: graaf Arnulf schenkt o.a. het dorp Bergan aan de abdij van Egmond. Het dorp werd van oudsher bestuurd door een ambachtsraad. Tot aan het einde van de 16e eeuw beschikte het bestuur niet over een eigen raadhuis. Vergaderingen, bekendmakingen en andere aangelegenheden vonden in of bij de Hillegondakerk plaats. Doordat deze bijeenkomsten in het openbaar gehouden werden, kon het zijn dat bij bepaalde besluitvormingen en bekendmakingen veel volk aanwezig was. Dat leidde nog wel eens tot ongeregeldheden…
Op 2 november 1269 verleent Floris V, graaf van Holland, aan zijn leenman Vrancke Stoop (Frank Stoop) erfelijke rechten van Hillegersberg (de tekst van het charter van Floris V -de oorkonde- is bewaard gebleven). Vracke Stoop was de eerste ambachtsheer van Hillegersberg, na hem ging de ambachtsheerlijkheid van Hillegersberg door vererving en verkoop over in andere families. Ook de stad Rotterdam heeft de ambachtsheerlijkheid gehad. In een ambachtsheerlijkheid werd het gezag uitgevoerd door een schout, die daartoe door de landheer was benoemd. De schout was openbare aanklager, sprak recht bij eenvoudige zaken en vervulde bestuurstaken. De schout werd daarbij bijgestaan door schepenen, die uit de plaatselijke bevolking werden benoemd voor een periode van één of twee jaar.
Rond 1300 was heel het Schiegebied ontgonnen en opgedeeld in ambachten. Het huidige Hillegersberg maakte deel uit van de grotere ambachtsheerlijkheid van Hillegersberg en de Rotteban. Dit was het grootste ambacht van Schieland. In 1575 kreeg Rotterdam het baljuw- en dijkgraafschap van Schieland. Dit was een begeerd voorrecht omdat het de ambachtsheerlijkheid van Hillegersberg en Moordrecht impliceerde. Hierdoor werd Rotterdam eigenaar van de heerlijke rechten en met name van het benoemingsrecht in de aan de stad grenzende ambachtsheerlijkheden.
De zetel van het ambacht was gevestigd te Hillegersberg. Men beschikte niet over een eigen lokaliteit: er werd gebruik gemaakt van de Hillegondakerk. Jaarlijks op 1 juli vond daar ook de financiële verantwoording plaats ten overstaan van de ingelanden. Op 29 juni 1599 werd besloten om over te gaan tot het bouwen van een raadhuis. Het raadhuis was niet groot, het bevatte twee kamers, een grote keuken en een arrestantencel. Al spoedig werd de pastorie ernaast bij het oude raadhuisje getrokken en in die pastorie richtte men een raadszaal in. De zaal was bekleed met goudleren behang en een schoorsteenstuk van 1777. Op het met pannen bedekte dak bevindt zich een dakruiter met windvaan in de vorm van de legendarische Hillegondafiguur van de hand van Johannes Specht (1750). Hoewel het raadhuis van Hillegersberg in 1921 zijn functie verloor, staat het er nog altijd. De gedenksteen in de gevel (1752, door jonkvrouw Lucia Steenlack) getuigt hiervan.
Een aantal van de schouts van het ambacht Hillegersberg had een dienstwoning in het noorden van het dorp, later bekend als de buitenplaats van Staal. Zo genoemd naar de latere eigenaar mr. Maerten Staal die hier woonde van 1734-1765. Maerten Staal was vele jaren schepen van Rotterdam. De schout van het ambacht Hillegersberg kreeg de dienstwoning overigens niet ingebruik van het ambacht, maar moet de woning zelf kopen. Een bekende schout van Hillegersberg was Ludolf de Jongh (1616 Overschie - 1679 Hillegersberg). De Jongh was voor hij in 1665 schout van Hillegersberg werd 'Mayor' van de stad Rotterdam. De Jongh was niet alleen bestuurder, hij was een in zijn tijd bekend schilder van portretten, genre-, jacht- en historiestukken. Of De Jongh op de buitenplaats woonde is niet bekend. Als schilder had De Jongh als leermeesters o.a. Kornelis zachtleven en Joan Bylaart. Hij verbleef van 1635-1642 in Frankrijk. De Jongh bleeft tot aan zijn dood schout van Hillegersberg.
Op de buitenplaats van Staal woonden tot 1670 de schout Cornelis Vrancken Metselaer, van 1670-1687 de schout Leonard Verboom en vervolgens tot 1714 de schout Hendrik Snoeck. Van 1718 tot aan zijn dood circa 1733 woonde de schout Allard van der Duyn (ook wel Aldert van Duyn) in de dienstwoning. In 1768 werd de buitenplaats van Staal gesloopt en werd het land verkaveld te koop aangeboden. In maart 1795 werd de schout van Hillegersberg, Johan Steenlack, afgezet en vervangen door de Fransgezinde Dirk Pieterszoon Hopper. Hiermee kwam een eind aan de 'heerlijke rechten' en daarmee aan de invloed van Rotterdam in het bestuur van Hillegersberg. In 1795 en latere jaren waten schout van Hillegersberg: * - 1795 Johan Steenlack, 1795-1798 Dirk Pieterszoon Hopper, 1798-1813 Jan Vermeulen, * - 1814 Gerrit Jan ter Hoeven, 1814- * Pieter Kleiweg.
Over Gerrit Jan Ter Hoeven (of: Terhoeven) (1749) is een aantal zaken bekend. Hij was vanaf 1788 koopman te Rotterdam. Ook was hij directeur van de leer- en spinschool in Arnhem, een instituut voor opvoeding van kinderen van ouders die daartoe niet in staat waren. Hij werd in 1804 tot schout en secretaris van Hillegersberg benoemd, later 'maire' en 'president van het gemeentebestuur van Hillegersberg'. De president van Hillegersberg Gerrit Jan ter Hoeven kreeg in september 1812 ook de leiding van een instituut dat Rotterdamse kinderen moest opvangen en les geven. Een particulier instituut, gevestigd op het eiland Feijenoord, omdat bij de gemeente en diakonie geen geld meer was voor armenzorg. Het instituut nam Ter Hoeven zo in beslag dat er klachten kwamen over zijn bestuur van Hillegersberg. De bestuursperiode in Hillegersberg van Ter Hoeven liep tot augustus 1814, op 30 augustus 1814 werd Pieter Kleiweg als president van Hillegersberg benoemd. Overigens kwamen er ook klachten over Ter Hoevens functioneren als directeur van het instituut op Feijenoord. Hij moest ook die functie opgeven en vertrok in 1822 naar Amerika.
Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) werden dorpen en steden gelijkgesteld in een nieuwe bestuursvorm: gemeenten. Deze gemeenten hadden voornamelijk administratieve taken. Onder het Koninkrijk Holland (1806-1810) werd het gemeentebestuur centraal geregeld met de eerste Gemeentewet, die de bevoegdheden van gemeenten verder inperkte. Toen Nederland onder Frans bestuur viel (1810-1813), gold ook hier de Franse wetgeving. De Franse Gemeentewet van 1811 bepaalde als minimale omvang van een gemeente 500 inwoners, hoewel er werd gestreefd naar een aantal van ongeveer 2.000 inwoners. Ook omvang van het grondgebied werd een criterium voor herindeling van gemeenten. De gouverneur-generaal van Nederlandse gebied, Charles-François Lebrun, verdeelde het land in mairieën van zo veel mogelijk gelijke grootte. De functie van burgemeester kwam toe aan de maire. Bij Keizerlijk Decreet van 21 oktober 1811 werd Hillegersberg en de Rotteban gesplitst in de gemeenten Hillegersberg en Bergschenhoek.