Schiebroek van het ontstaan tot 1811: geografisch en bestuurlijk

Geografisch
De letterlijke betekenis van de naam Schiebroek is laag, moerassig land langs de Schie. Veengrond lag half boven en half onder water. Alleen de kreekrug van zand en klei, wat we nu de Schiebroekse Kleiweg noemen, slingerde als een begaanbaar lint door het moeras. Het moeras strekte zich naar het zuiden uit tot aan de Kleiweg. De bodem van het Schiegebied bestond uit klei-op-veen. In de achtste en negende eeuw ontstond de eerste bebouwing op de kleioevers van rivieren en veenstromen. In de tiende en elfde eeuw stopte de veenvorming, doordat de klei-op-veengebieden ten behoeve van akkerbouw en veeteelt door het graven van sloten werden ontgonnen. De zware stormvloeden in 1134 en 1163 veroorzaakten overstromingen die in grote delen van het Schiegebied opnieuw een kleipakket afzetten.

Pas rond 1300 kwamen hier de eerste bewoners. Het veengebied werd in cultuur gebracht door er slootjes te graven om het water af te voeren. Omstreeks 1400 volgde turfwinning. Eerst nog alleen het droge deel, maar met de uitvinding van de baggerbeugel kon er ook onder de waterlijn turf gewonnen worden. Turf was en brandstof die destijds veel geld opleverde. Zo ontstonden hier en in heel westelijk Nederland grote waterplassen. Risico bestond dat bij harde westenwind, door afkalving het land verder zou verdwijnen. 

In de tweede helft van de achttiende eeuw was wat nu Schiebroek is een uitgeveende plas, een van de vele plassen van het Schielands Plassengebied. Van het grondgebied van Schiebroek restte alleen nog de Schiebroekseweg, de Kleiweg en de Wildersekade: de rest was water. In opdracht van de ambachtsheerlijkheid Schiebroek maakte een landmeter van Schieland in 1771 een plan voor de droogmaking van de Schiebroekseplas. Op 5 augustus 1772 werd octrooi voor de drooglegging van de veenplassen verleend. Door een molendriegang werd de Schiebroekseplas in 1780 drooggemalen en ontstond de Schiebroeksepolder. Ten tijde van de inpoldering van het moerasgebied is de Ringvaart gegraven. Het water langs de Ringdijk heette tot 1983 Ringvaart en heet sindsdien Schiebroekse Ringvaart. Van deze vaart bestaat nu alleen nog het gedeelte langs de Ringdijk en de Erasmussingel.

Bestuurlijk
De oorsprong van de ambachtsheerlijkheid Schiebroek ligt in het duister. De eerste mededelingen hieromtrent worden gedaan in de grafelijke rekeningen van Holland over het tijdvak 1308-1346, nl. in de ontvangsten van de lente-en herfstbeden uit de ambachten Schie en Goude. Hierin komen o.a. voor Schie, Haren Odgiers ambocht en Broek. Het is bekend dat met Schie het ambacht Ouderschie, en met Haren Odgiers ambocht den Hogenban wordt bedoeld.

Rond 1300 was het gehele Schiegebied ontgonnen en opgedeeld in ambachten. Een ambacht was een lokaal gerechtsdistrict waar een schout het landsheerlijk gezag vertegenwoordigde en het bestuur en de lage rechtspraak uitoefende. Schiebroek was oorspronkelijk een ambachtsheerlijkheid die reeds in de 14e eeuw bestond. Ze kwam in die tijd voor onder de naam Broek (= moerasland). 
 
Broek is de latere ambachtsheerlijkheid Schiebroek.De benaming Schiebroek komt reeds in 1317 voor, maar veelal heeft men het steeds over Broek. Uit hetzelfde jaar is een aantekening over Enghebrecht van Voerscoten, rentmeester van Noordholland, over uitgegeven onkosten voor de bedijking van 'mijns heren lande in den Broec', gelegen in Schieland. Mogelijk bezat de rentmeester zelf deze grond, want later spreekt hij over Heer Enghebrechts broeke. Dit gebied wordt herhaaldelijk aan verschillende mensen verlijd; in deze jaren vormde het nog een geheel. Omstreeks 1344 blijkt het in drieën te zijn gesplitst, nl. Enghebrechts ambocht, Gherets ambocht en Philips ambocht. Twintig jaar later spreekt men over Heer Daniels broek, den Broek en Heer Enghebrechts broek. In het begin van de 15e eeuw zijn deze gebieden weer samengevoegd en als een geheel verlijd. Vanaf 1433 zijn de namen van de Schiebroekse ambachtsheren bekend. In dat jaar werd Goeswijn  Michielsz ambachtsheer van Adriaen van Matenesse. Bestuurlijk viel het gebied onder de Ambachtsheerlijkheid (rechtsgebied) van Overschie en Schiebroek. Het gebied Schiebroek werd in 1590 een ambacht dat tot het Baljuwschap Schieland behoorde. Na tenslotte in het bezit van het geslacht Van Assendelft te zijn gekomen, wordt deze heerlijkheid op 11 october 1596 verlijd aan Pieter Maertensz., in naam en ten behoeve van de gemene ingelanden van Schiebroek, bij opdracht van Johan van Assendelft.

Schiebroek bestond uit een drooggemaakte polder (1772-1779) en een woonbuurtje aan de Kleiweg. De schout (destijds bestuursambtenaar, later hoofd van het gerecht en van politie) en schepenen bestuurden het gebied. Cornelis Reeuwijk was  ambachtsbewaarder van Schiebroek in de eerste helft van de 18e eeuw, evenals Dirk Swarteveld die ook schepen was. De substituut secretaris van Hillegersberg, de 'burger' Bernard de la Faille was schout en secretaris van Schiebroek van 1778-1795. De la Faille was de opvolger van de ambachtsbewaarder, schout en secretaris van Schiebroek Pieter Rosemond (1731-1778). De ambachtsheerlijkheid Schiebroek werd na de Franse omwenteling (1795) een eigendom, gekocht door de ingelanden van Schieland.  Uit 1803 dateert een reglement van het 'gemeentebestuur'. De contouren van de huidige woonwijk Schiebroek vallen samen met de vroegere begrenzing van de ambachtsheerlijkheid Schiebroek.

De weinige inwoners van Schiebroek en de eenvoudige samenleving kon het nagenoeg zonder ambtenaren stellen. Wat er al moest gebeuren kon door de ambachtbewaarders, de schout en de schepenen zelf worden gedaan. In de 18e eeuw was het 'Rechthuis' van Schiebroek gevestigd in een gebouw aan de Kleiweg vanwaaruit ook de schout werkte. In datzelfde pand was ook in een zaal het café 'De Vleeschpotten van Egypte' gehuisvest. Rond 1800 was de schoolmeester ook bode, deurwaarder en voor 10% van zijn tijd ook veldwachter (de overige 90% was voor de veldwachter van Overschie).

Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) werden dorpen en steden gelijkgesteld in een nieuwe bestuursvorm: gemeenten. Deze gemeenten hadden voornamelijk administratieve taken. Onder het Koninkrijk Holland (1806-1810) werd het gemeentebestuur centraal geregeld met de eerste Gemeentewet, die de bevoegdheden van gemeenten verder inperkte.

Schiebroek werd bestuurd vanuit de positie als ambachtsheerlijkheid (van particulieren dan wel van de gemeente Rotterdam). Toen Nederland onder Frans bestuur viel (1810-1813), gold hier de Franse wetgeving. De Franse Gemeentewet van 1811 bepaalde als minimale omvang van een gemeente 500 inwoners, hoewel er werd gestreefd naar een aantal van ongeveer 2.000 inwoners. Ook omvang van het grondgebied werd een criterium voor herindeling van gemeenten. De gouverneur-generaal van Nederlandse gebied, Charles-François Lebrun, verdeelde het land in mairieën van zo veel mogelijk gelijke grootte. De functie van burgemeester kwam toe aan de maire

Zo werd Schiebroek in 1811 een zelfstandige gemeente. Dit vanwege de toen geldende Franse wetgeving en ondanks dat het gebied geen kern had en er slechts een paar honderd mensen woonden.

Waterstaatkundig behoorde Schiebroek tot het hoogheemraadschap van Schieland. De polder Schiebroek besloeg nagenoeg het gehele grondgebied van deze gemeente. Eigenlijk was dit gebied vroeger een grote veenplas, die vanaf 1772 werd drooggemaakt. In 1860 werd de polder Schiebroek verenigd met de polders Berg en Broek en 'de 110 morgen' onder Hillegersberg. De nieuwe polder bestond uit drie afzonderlijke waterstaatkundige delen en droeg de naam 'Vereenigde Polders Schiebroek, Berg en Broek en de 110 morgen'. Het 'dorp' Schiebroek besloeg alleen het gedeelte, dat tegenwoordig gevormd wordt door de strook huizen tussen de Kleiweg en de overzijde van de Erasmussingel.